Met een jongerengesprekskring bespreken we dit seizoen het boek 'De Crux - christenen over de kern van hun geloof'. Boeiend en afwisselend boek. Vooral door de formule die de redacteuren Cees Dekker en Reinier Sonneveld kozen. Naast woord ook beeld (kunst). Naast beschouwing ook poezie. Naast overtuigde christenen ook niet minder overtuigende gelovenden zoals schrijver Willem Jan Otten.
Hij vertelt waarom hij zich laat rekenen tot de gelovenden en waarom hij zich nauwelijks een christen durft te noemen ("dat klinkt alsof ik het ben"). Zijn verhaal is een geloofsbelijdenis en een verantwoording ineen. Hij vertelt dat hij wel regelmatig naar de kerk ging, ‘hij was zoekende, maar wilde het liefst niet vinden’. Hij ging voor de sfeer naar de kerk, tot hij erachter kwam dat ‘Jezus mij, mismoedige, tot in de dood heeft liefgehad’.
In zijn bijdrage heeft Otten zijn gedicht 'Op de hoge' niet opgenomen. Maar alles verwijst ernaar:
Liep augustus op zijn einde,
sloot de badmeester de hokjes af,
fietste neuriënd september in.
Niemand was er dan ook bij
dat ik de plank betrad. Ik was
geblinddoekt als een deserteur.
Dit zijn de stappen bang bang bang.
In het Bosbad op de hoge
zweet men het peentje bangverlang.
De zon stond even laag als ik en stond
op punt van zakken in de grond.
Wie mij naar boven had gebracht?
Ach mijn lief. En ik wist: morgen
word ik wakker maar ontkomen
kan ik niet. Uit de schoonspringdroom
ontwaakt men met de schoonspringdroom.
Ik wist: ik maak ze nu dan dus.
De aanstalten. Ik sta precies
zo hoog als nodig om bevreesd te zijn.
Dit is de toegedachte afstand tot
het tussenwevend water doopselzacht.
Het heeft me altijd opgewacht –
maar waarom vrees ik dan ineens het bad
alsof het heel snel leeggelopen is?
Dat zo ik sprong – ik wil, ik wil –
ik vallen zou en niets mij ving?
Uit: Willem Jan Otten, Op de hoge, 2003,
Van Oorschot Amsterdam
Die sprong van gaan geloven (hij noemt het een gedachte-experiment) licht Otten toe door onderscheid te maken tussen 'weerlegbaarheidsgeloven' (je geloof dat de Verenigde Staten van Amerika bestaan, tot het tegendeel blijkt) en 'onwaarschijnlijkheidsgeloven'.
De laatste is niet wetenschappelijk verifieerbaar, maar een vertrouwen dat de taal van het hart spreekt. Het is een overtuiging dat de vragen die jij aan het leven stelt (en omgekeerd) een bepaald antwoord uitlokken. Dat is een beginnen te geloven dat je moet geloven. Dan begin je aanstalten te maken tot dat vertrouwen met je hart.
Kernachtig brengt Otten zijn geloven als aanstalten maken onder woorden: "Dat ik geloof komt doordat ik niet kan geloven dat een mens op eigen kracht kan doen wat Jezus heeft gedaan. Hij moet daar bij geholpen zijn, van buiten. Door zijn geloof. In de barmhartigheid. Geloof is alles, behalve door mij zelf bedacht. Ik geloof omdat Jezus het ongelooflijke, bovenmenselijk heeft gedaan. (...) Hij heeft ons van het menselijke, al te menselijke verlost, en verzoend met de verborgen Almachtige".
Mooie paradox: "ik had het allemaal nooit kunnen geloven als ik het had kunnen geloven". Hij begrijpt er zelf ook helemaal niets van. En het proces beschrijven waarin hij tot geloof gekomen is, maakt de verwondering alleen maar groter. Juist de onwaarschijnlijkheid van Jezus’ levensverhaal (de crux) heeft daarin een onmisbare rol gespeeld.
"Het was niet een redenering, die me deed beseffen dat ook ik Christus zag omdat hij het is die er is. Het was veeleer een soort val, terwijl ik dacht dat ik sprong. Dat ik geloof komt doordat ik niet kan geloven dat een mens op eigen kracht kan doen wat Jezus heeft gedaan. Geloof is alles, behalve door mij bedacht."
Ik reken 'Gevraagd naar wat ik geloof' van Willem Jan Otten tot de mooiste bijdrage van deze bundel.
De crux, Christenen over de kern van hun geloof, Redactie: Dekker, Cees, Sonneveld, Reinier
Prijs: € 19,90 (te verkrijgen bij de plaatselijke boekhandel)
ISBN: 9789058815019
Reacties