Twee dichters overleden afgelopen week. Gerrit Komrij ken ik voornamelijk van zijn bloemlezingen. Mooie bundels in twee paperbacks (die door hun dikte onhandig lezen). Over zijn keus kun je twisten. Guillaume van der Graft) Willem Barnard ontbreekt, zoon Benno is wel in genade opgenomen. Ook Oosterhuis zul je tevergeefs zoeken, is hij te veel een liedjesschrijver?
Maar de bloemlezing is een genot.
Zondag werd bekend dat ook Rutger Kopland is overleden.
Kopland kende ik beter en is mij liever. Regelmatig citeer ik hem in preken of schrijfsels.
Dat heeft ongetwijfeld te maken met de religieuze taal die hij bezigt.
Ook as. zondag zal ik hem noemen en laten horen.
We lezen dan in de kerk van het breken van het brood waarbij 5000 mensen genoeg hebben aan vijf broden en twee vissen. Dat gebeurt nadat zij in groepen ('symposia', 'bloemperken') in het groene gras zijn gaan zitten (Markus 6,30-45). Waarschijnlijk roept het evangelie Psalm 23 in herinnering: de grazige weiden en rustige wateren.
Ook Kopland riep vaak Psalmen in herinnering. Als een weemoed en herinnering uit kinderjaren:
Een psalm
De grazige weiden de rustige wateren
op het behang van mijn kamer
ik heb geloofd als een bang kind
in behang
als mijn moeder voor mij gebeden
had en mij weer een dag langer
vergeven was bleef ik achter
tussen roerloze paarden en koeien
te vondeling gelegd in een wereld
van gras
nu ik opnieuw door gods landerijen
moet gaan vind ik geen schrede
waarop ik terug kan keren, alleen
een kleine hand in de mijne
die zich verkrampt als de geweldige lijven
van het vee kreunen en snuiven
van vrede.
Uit: Onder het vee, 1966.
De titel 'Psalm' gebruikte Kopland vaker. In onderstaand gedicht met die titel is er minder directe verwijzing naar het Bijbelse boek, maar het is vol beelden die zoeken. Want wie kent het geheim van het leven?
"De wind waait waarheen hij wil; je hoort zijn geluid, maar je weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat." 'The answer is blowing in the wind' zong Dylan 50 jaar geleden.
Psalm
Dan zullen deze geluiden wind zijn,
als ze opstijgen uit hun plek, dan
zullen ze verwaaien, zijn ze wind.
We hebben geademd en onze adem was
als zuchten van bomen om een huis,
we hebben gepreveld en onze lippen
prevelden als een tuin in de regen,
we hebben gesproken en onze stemmen
dwaalden als vogels boven een dak.
Omdat wij onze naam wilden vinden.
Maar alleen de wind weet de plek
die wij waren, waar en wanneer.
Hier kun je Kopland het gedicht zelf horen voorlezen: http://www.poetryinternationalweb.net/pi/site/poem/item/14596
Het beeld van de grazige weiden zal Kopland later nog eens laten klinken in een gedicht dat de idyllische sfeer helemaal openbreekt. Op een bijzondere manier verbindt hij het oud- en nieuwtestamentische inkleuring van de herder:
Al die mooie beloften
I
De grazige weiden, vader, de wateren
der rust, ik heb ze gezocht en inderdaad
gevonden, ze waren nog mooier dan jij
me had beloofd, prachtig, prachtig.
En in dit liefelijk landschap uw zoon,
door de boeren hier aan een boom
genageld, maar geen spoor van geweld
of verzet, alleen maar vrede, vader.
Zijn dode ogen bekijken verdrietig de
resten van rozen aan zijn voeten,
om zijn mond spelen eeuwige vragen,
waarom toch, wie ben je, waar was je,
e.d. Maar boos, nee, boos lijkt hij niet
geweest, niemand is schuldig, niemand.
Uit: De Revisor 5e jaargang nr. 6, december 1978.
Dit gedicht werd niet opgenomen in een bundel. Wel een andere versie:
Al die mooie beloften
De grazige weiden, de stille wateren,
ik heb ze gezocht en inderdaad
gevonden, ze waren nog mooier
dan mij was beloofd,
prachtig.
En in dit liefelijke landschap de zoon
van de maker, aan een boom genageld,
maar geen spoor van geweld
of verzet, alleen maar
vrede, rust.
Zijn lege ogen kijken het landschap in,
om zijn mond spelen eeuwige vragen,
waarom dan, wie ben je,
waar was je, e.d.
Zonder verwijt, hij moet hebben geweten
wat er zou gaan gebeuren.
Ik heb geen antwoord.
Uit: ‘Dit Uitzicht’, Van Oorschot, Amsterdam 1982
In het landelijke landschap hangt als een vreemd corpus een Christusfiguur. Slechts één regel bleef onveranderd: “om zijn mond spelen eeuwige vragen”.
Kopland is een meester in paradoxen vangen in woorden: Als je gevonden hebt, heb je niet goed gezocht. Weggaan is een vorm van blijven.
De Volkskrant schrijft bij het eerste gedicht uit zijn debuutalbum (het eerste gedicht dat ik in deze blog citeer): "Dat gedicht kon opgevat worden als rigoureus afscheid van een christelijke levensbeschouwing, maar een religieus denker is Kopland altijd gebleven, zij het zonder geloof in een God." Dat zal waar zijn en blijkt ook uit zijn latere interviews waarin hij zich verzet tegen religieuze interpretaties van zijn poëzie.
Religieus zijn zonder God. Mij raakt de poëzie van Kopland doordat hij het Woord buiten mij laat overgaan in levende, zoekende woorden, waar we zelf, vrij, taal kunnen geven aan weemoed en verlangen. Het is taal die leeft en opstaat. Juist omdat het beperkt en menselijk en dus sterfelijk is.
Want "God kan ondoorgrondelijke dingen met ons doen / dankzij het feit dat hij niet bestaat" (uit: Over het verlangen naar een sigaret). Het is zoeken en gevonden worden, vinden om weer een zoeker te worden.
V
Het dwaalt, vloeit samen, valt uiteen, verdwijnt,
en het herhaalt zich, alsof er steeds weer iets
moet worden gezocht, gevonden, verloren, gezocht,
alsof er steeds weer iets moet, iets moet zijn
voor het verdwijnt en daarna.
Uit: ‘Voor het verdwijnt en daarna’, Van Oorschot, Amsterdam 1985
Maar de bloemlezing is een genot.
Zondag werd bekend dat ook Rutger Kopland is overleden.
Kopland kende ik beter en is mij liever. Regelmatig citeer ik hem in preken of schrijfsels.
Dat heeft ongetwijfeld te maken met de religieuze taal die hij bezigt.
Ook as. zondag zal ik hem noemen en laten horen.
We lezen dan in de kerk van het breken van het brood waarbij 5000 mensen genoeg hebben aan vijf broden en twee vissen. Dat gebeurt nadat zij in groepen ('symposia', 'bloemperken') in het groene gras zijn gaan zitten (Markus 6,30-45). Waarschijnlijk roept het evangelie Psalm 23 in herinnering: de grazige weiden en rustige wateren.
Ook Kopland riep vaak Psalmen in herinnering. Als een weemoed en herinnering uit kinderjaren:
Een psalm
De grazige weiden de rustige wateren
op het behang van mijn kamer
ik heb geloofd als een bang kind
in behang
als mijn moeder voor mij gebeden
had en mij weer een dag langer
vergeven was bleef ik achter
tussen roerloze paarden en koeien
te vondeling gelegd in een wereld
van gras
nu ik opnieuw door gods landerijen
moet gaan vind ik geen schrede
waarop ik terug kan keren, alleen
een kleine hand in de mijne
die zich verkrampt als de geweldige lijven
van het vee kreunen en snuiven
van vrede.
Uit: Onder het vee, 1966.
De titel 'Psalm' gebruikte Kopland vaker. In onderstaand gedicht met die titel is er minder directe verwijzing naar het Bijbelse boek, maar het is vol beelden die zoeken. Want wie kent het geheim van het leven?
"De wind waait waarheen hij wil; je hoort zijn geluid, maar je weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat." 'The answer is blowing in the wind' zong Dylan 50 jaar geleden.
Psalm
Dan zullen deze geluiden wind zijn,
als ze opstijgen uit hun plek, dan
zullen ze verwaaien, zijn ze wind.
We hebben geademd en onze adem was
als zuchten van bomen om een huis,
we hebben gepreveld en onze lippen
prevelden als een tuin in de regen,
we hebben gesproken en onze stemmen
dwaalden als vogels boven een dak.
Omdat wij onze naam wilden vinden.
Maar alleen de wind weet de plek
die wij waren, waar en wanneer.
Hier kun je Kopland het gedicht zelf horen voorlezen: http://www.poetryinternationalweb.net/pi/site/poem/item/14596
Het beeld van de grazige weiden zal Kopland later nog eens laten klinken in een gedicht dat de idyllische sfeer helemaal openbreekt. Op een bijzondere manier verbindt hij het oud- en nieuwtestamentische inkleuring van de herder:
Al die mooie beloften
I
De grazige weiden, vader, de wateren
der rust, ik heb ze gezocht en inderdaad
gevonden, ze waren nog mooier dan jij
me had beloofd, prachtig, prachtig.
En in dit liefelijk landschap uw zoon,
door de boeren hier aan een boom
genageld, maar geen spoor van geweld
of verzet, alleen maar vrede, vader.
Zijn dode ogen bekijken verdrietig de
resten van rozen aan zijn voeten,
om zijn mond spelen eeuwige vragen,
waarom toch, wie ben je, waar was je,
e.d. Maar boos, nee, boos lijkt hij niet
geweest, niemand is schuldig, niemand.
Uit: De Revisor 5e jaargang nr. 6, december 1978.
Dit gedicht werd niet opgenomen in een bundel. Wel een andere versie:
Al die mooie beloften
De grazige weiden, de stille wateren,
ik heb ze gezocht en inderdaad
gevonden, ze waren nog mooier
dan mij was beloofd,
prachtig.
En in dit liefelijke landschap de zoon
van de maker, aan een boom genageld,
maar geen spoor van geweld
of verzet, alleen maar
vrede, rust.
Zijn lege ogen kijken het landschap in,
om zijn mond spelen eeuwige vragen,
waarom dan, wie ben je,
waar was je, e.d.
Zonder verwijt, hij moet hebben geweten
wat er zou gaan gebeuren.
Ik heb geen antwoord.
Uit: ‘Dit Uitzicht’, Van Oorschot, Amsterdam 1982
In het landelijke landschap hangt als een vreemd corpus een Christusfiguur. Slechts één regel bleef onveranderd: “om zijn mond spelen eeuwige vragen”.
Kopland is een meester in paradoxen vangen in woorden: Als je gevonden hebt, heb je niet goed gezocht. Weggaan is een vorm van blijven.
De Volkskrant schrijft bij het eerste gedicht uit zijn debuutalbum (het eerste gedicht dat ik in deze blog citeer): "Dat gedicht kon opgevat worden als rigoureus afscheid van een christelijke levensbeschouwing, maar een religieus denker is Kopland altijd gebleven, zij het zonder geloof in een God." Dat zal waar zijn en blijkt ook uit zijn latere interviews waarin hij zich verzet tegen religieuze interpretaties van zijn poëzie.
Religieus zijn zonder God. Mij raakt de poëzie van Kopland doordat hij het Woord buiten mij laat overgaan in levende, zoekende woorden, waar we zelf, vrij, taal kunnen geven aan weemoed en verlangen. Het is taal die leeft en opstaat. Juist omdat het beperkt en menselijk en dus sterfelijk is.
Want "God kan ondoorgrondelijke dingen met ons doen / dankzij het feit dat hij niet bestaat" (uit: Over het verlangen naar een sigaret). Het is zoeken en gevonden worden, vinden om weer een zoeker te worden.
V
Het dwaalt, vloeit samen, valt uiteen, verdwijnt,
en het herhaalt zich, alsof er steeds weer iets
moet worden gezocht, gevonden, verloren, gezocht,
alsof er steeds weer iets moet, iets moet zijn
voor het verdwijnt en daarna.
Uit: ‘Voor het verdwijnt en daarna’, Van Oorschot, Amsterdam 1985
Reacties